Wilde bijen in terreinen van Natuurmonumenten Er zijn sterke aanwijzingen dat het plaatsen van bijenkasten in natuurgebieden negatief kan zijn voor de plaatselijke wilde-bijenfauna. De honingbij concurreert met wilde bijen om stuifmeel, waardoor de broedzorg van sommige soorten nadeel ondervindt. Dit was voor Natuurmonumenten de aanleiding om EIS-Nederland te verzoeken een rapport op te stellen over de bijen van hun terreinen en advies uit te brengen over beschermingsmaatregelen voor de bijenfauna. Om de terreinen te kunnen beoordelen op hun waarde voor de bijenfauna werd een lijst opgesteld met bedreigde bijensoorten. In totaal staan 194 van de 338 uit Nederland bekende soorten op deze lijst. Daarvan zijn er 49 niet meer in Nederland aangetroffen sinds 1980. Bijen lijken in ons land nog sterker bedreigd te worden dan veel andere diergroepen. Binnen de bijen bestaat een grote variatie aan vliegplanten en in de mate van specialisatie. Met behulp van informatie over bloembezoek van honingbijen en wilde bijen werd onderzocht of er binnen de wilde bijen groepen van soorten te onderscheiden zijn, die meer of minder dan gemiddeld door de honingbij beconcurreert worden. Honingbijen bleken echter op vrijwel alle planten te vliegen waar ook wilde bijen op vliegen. Het bleek niet mogelijk om met de beschikbare informatie een differentiatie aan te brengen in de mate van concurrentiegevoeligheid van afzonderlijke soorten. Waarschijnlijk bestaan deze verschillen wel, maar om deze aan te geven is meer gedetailleerde informatie nodig. Door het waarnemingenbestand van de wilde bijen te koppelen aan het gebiedenbestand van Natuurmonumenten konden de gegevens van bedreigde bijensoorten geselecteerd worden. Uit 107 van de circa 360 gebieden zijn gegevens van bedreigde bijen bekend. Er werd een lijst samengesteld van gebieden met de meeste bedreigde soorten in de afgelopen eeuw, en tevens een lijst van gebieden met de meeste bedreigde soorten vanaf 1980. Voor deze laatste lijst geldt de volgende ‘top 10’: Sint-Pietersberg, Grensmaas, Brunssummerheide, Groeve Sweijer, Geuldal, Nationaal Park Veluwezoom 1, Loonse en Drunense Duinen, Zwanenwater, Berghofweide, Nationaal Park Schiermonnikoog. Speciale aandacht werd gegeven aan een groep soorten van kustduinen en kwelders, waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft. Deze soorten zijn in vijf terreinen van Natuurmonumenten vastgesteld: Hoge Berg, Nationaal Park Schiermonnikoog, Voornes Duin, Zuidgors, Zwanenwater. In de vorige paragraaf worden weliswaar gebieden met een rijke bijenfauna genoemd, maar hierbij moet in het oog gehouden worden dat uit veel gebieden geen (recente) gegevens beschikbaar zijn. Verwacht mag worden dat intensiever onderzoek nog meer belangrijke bijengebieden aan het licht zal brengen. Om toch iets te kunnen zeggen over de niet- of slecht onderzochte gebieden werden de voorkeursbiotopen van wilde bijen bepaald met behulp van literatuuronderzoek en de EIS-ecocodes. De volgende biotopen bleken belangrijk: droge kruidenvegetaties, schraallanden, droge heide, stuifzanden, kust- en rivierduinen en groeven. Schorren en kwelders zijn bovendien belangrijk vanwege het voorkomen van enkele bijzondere soorten. De bijenfauna van de volgende slecht onderzochte gebieden verdient op grond van de biotopen meer aandacht: Beningerslikken, Bennekomse Bos, Cartierheide, Inlaag, Korendijkse Slikken, Kwade Hoek, Maasuiterwaarden, Oisterwijkse bossen en vennen, Oudemirdumerklif, Planken Wambuis, De Schorren, Sprengenberg, Zuidgors. Hierbij moet benadrukt worden dat deze gebieden geselecteerd zijn uit de 107 gebieden waaruit gegevens van bedreigde soorten bekend waren. Van de andere circa 253 terreinen waren geen biotoopgegevens voorhanden Met behulp van gegevens over bloembezoek is onderzocht welke planten belangrijk zijn voor de voedselvoorziening van bijen. Naast enkele algemeen voorkomende families (composieten, schermbloemigen, kruisbloemigen, vlinderbloemigen en lipbloemigen) bleken vooral de volgende plantensoorten en –genera van belang: klokjes, Centaurea-soorten, slangenkruid, zandblauwtje, rolklaver, ganzerik, braam, wilg, paardenbloem en klaver. Tot slot wordt advies uitgebracht ten aanzien van het beheer in gebieden met een bijzondere bijenfauna en worden er lijsten gegeven van gebieden waarvoor het interessant zou zijn om de huidige bijenfauna beter te onderzoeken. Advies Zolang niet is aangetoond dat honingbijen geen negatief effect hebben op de wilde bijenfauna adviseren wij om zeer terughoudend te zijn met het toelaten van bijenkasten in gebieden met een belangrijke wilde bijenfauna. Het gaat in ieder geval om de ‘top 10’ van soortenrijkste gebieden en de vijf gebieden met bijzondere kustsoorten, die eerder in deze samenvatting genoemd zijn. Slechts een klein deel van de gebieden van Natuurmonumenten is voldoende onderzocht. Naar verwachting komen ook belangrijke bijenpopulaties voor in niet of slecht onderzochte gebieden. Gezien de dramatische achteruitgang van de Nederlandse bijen verdient het aanbeveling om de bijenfauna van zo veel mogelijk van dit soort potentieel belangrijke gebieden in kaart te brengen. We adviseren om ook terughoudend te zijn met het plaatsen van bijenkasten in de volgende gevallen: • In de belangrijkste bijenbiotopen: open, zandige, bloemrijke gebieden, met een grote structuurvariatie, zoals droge kruidenvegetaties, schraallanden, droge heiden, groeven, stuifzanden, kust- en rivierduinen, schorren en kwelders. • In droge, open gebieden met geïsoleerde (groepen) wilgen. Dit is in het vroege voorjaar de enige nectar- en pollenbron in de wijde omgeving voor zeer veel bloembezoekende insecten. Hier zouden zeker geen bijenkasten toegelaten moeten worden. • Grote groeiplaatsen van belangrijke vliegplanten van bedreigde bijen.

, ,
European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
Staff publications

Reemer, M., Peeters, T. M. J., Zeegers, T., & Ellis, W. (1999). Wilde bijen in terreinen van Natuurmonumenten. European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden.