Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel deelrapport zweefvliegen, bijen, wespen (Diptera, Syrphidae; Hymenoptera, Aculeata) In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost heeft EIS-Nederland in 2001 en 2002 een inventarisatie uitgevoerd van terrestrische ongewervelde dieren in vijf uiterwaarden langs de Waal rond Zaltbommel (Gelderland). Het gaat om de Breemwaard, de Gamerensche waard, de Heesseltsche waard, de Hurwenensche waard en de Rijswaard. Dit rapport behandelt de resultaten van deze inventarisatie met betrekking tot zweefvliegen (Diptera, Syrphidae), bijen (Hymenoptera, Apidae s.l.) en angeldragende wespen (Hymenoptera, Aculeata: Chrysididae, Pompilidae, Tiphiidae, Vespidae, Crabronidae, Sphecidae). Het project had als eerste doel om een referentiekader te verkrijgen voor de diversiteit van uiterwaarden van de Rijntakken. Daarnaast worden de resultaten in verband gebracht met het overstromingsregime van de rivier en worden indicatorsoorten bepaald voor biotooptypen in de uiterwaarden. Elke uiterwaard is op zeven tot negen verschillende dagen bezocht. Per uiterwaard zijn vier tot 19 locaties bemonsterd. De insecten zijn gevangen met behulp van insectennetten. Om de resultaten in een breder kader te kunnen plaatsen, is met behulp van de landelijke databestanden van EIS-Nederland een overzicht samengesteld van de soorten die bekend zijn uit de uiterwaarden van de Nederlandse Rijntakken. Uit dit overzicht zijn de soorten bepaald met een voorkeur voor de Rijntakken. De biologische en ecologische eigenschappen van deze soorten worden vergeleken met de eigenschappen van alle Nederlandse soorten. Er zijn 163 soorten zweefvliegen bekend uit de Rijntakken, waarvan er 23 een significante voorkeur voor de Rijntakken hebben. Er zijn 69 soorten zweefvliegen gevonden in de onderzochte uiterwaarden, waaronder 17 van de 23 soorten met een voorkeur voor de Rijntakken. Zowel de soorten met een voorkeur voor de Rijntakken als alle soorten die gevonden zijn in de onderzochte uiterwaarden, zijn afwijkend verdeeld over vier ecologische groepen (gebaseerd op larvale levenswijze) in vergelijking met de gehele Nederlandse zweefvliegenfauna. Het grootste verschil zit in het nagenoeg ontbreken van soorten die in houtmolm leven en een groot aandeel van soorten met aquatische larven. Verder blijkt de zweefvliegenfauna van de uiterwaarden relatief meer soorten te bevatten van dynamische, open, vochtige en door de mens gecreëerde biotopen dan de gehele Nederlandse zweefvliegenfauna. Er zijn 149 soorten bijen bekend uit de Rijntakken, waarvan er 29 een significante voorkeur voor de Rijntakken hebben. Er zijn 72 soorten bijen gevonden in de onderzochte uiterwaarden, waaronder 17 van de 29 soorten met een voorkeur voor de Rijntakken. De soorten met een voorkeur voor de Rijntakken en de soorten die gevonden zijn in de ondezochte uiterwaarden zijn niet afwijkend verdeeld over de ecologische groepen, gebaseerd op nestelwijze en bloembezoek, in vergelijking met de gehele Nederlandse fauna. Verder blijkt de bijenfauna van de uiterwaarden relatief meer soorten te bevatten van stabiele, beboste, droge en door de mens gecreëerde biotopen dan de gehele Nederlandse bijenfauna. Er zijn 86 soorten wespen bekend uit de Rijntakken, waarvan er tien een significante voorkeur voor de Rijntakken hebben. Er zijn 61 soorten wespen gevonden in de onderzochte uiterwaarden, waaronder zeven van de tien soorten met een voorkeur voor de Rijntakken. De uiterwaarden herbergen relatief iets minder parasitaire soorten dan de gehele Nederlandse fauna. De soortenaantallen zijn voor zweefvliegen, bijen en wespen afzonderlijk per onderzoekslocatie in verband gebracht met de relatieve hoogte (ten opzichte van de gemiddelde rivierwaterstand) en de q-mean klasse (de stroomsnelheid tijdens overstromingen). De diversiteit van zweefvliegen bleek negatief gecorreleerd te zijn met de relatieve hoogte: hoe hoger, hoe minder soorten. Dit is met name een gevolg van de lagere aantallen soorten met aquatische larven in hoge delen van de uiterwaard. Bij de soorten met prederende larven is dit verband niet aanwezig. De diversiteit van bijen en wespen bleek juist positief gecorreleerd te zijn met de relatieve hoogte: hoe hoger, hoe meer soorten. Dit komt met name door de soortenrijkdom op de oeverwallen. Ook wat de q-mean klasse betreft zijn deze tegengestelde trends zichtbaar: zweefvliegen lijken minder divers te worden bij toenemende q-mean, terwijl bijen en wespen juist in diversiteit toenemen bij hoge q-mean waarden. Deze correlaties zijn echter moeilijk te interpreteren, omdat de relatieve hoogte van de onderzoekslocaties niet gelijk verdeeld zijn over de qmean klassen. Voor elke onderzochte groep zijn per soort indicatorwaarden waarden berekend voor vier biotooptypen en drie categorieën van relatieve hoogte. Bij de zweefvliegen leverde dit met name indicatorsoorten op voor moerassen. Bij de bijen en wespen kwamen er vooral indicatorsoorten voor hooggelegen locaties uit naar voren, zoals oeverwallen en dijken.

, ,
European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
Staff publications

Reemer, M. (2003). Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel deelrapport zweefvliegen, bijen, wespen (Diptera, Syrphidae; Hymenoptera, Aculeata). European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden.