In 1913 (Nov. Zool., vol. XX, p. 366) beschreef Stresemann naar aanleiding van op Bali verzameld materiaal (2 ♂♂ en 2 ♀♀) een nieuwe ondersoort van Zosterops javanica, door hem elongata genoemd, op grond van een langere snavel. Stresemann publiceerde de volgende diagnose: „In der Färbung stimmen die Balivögel vollkommen mit O. j. frontalis (Rchb.) überein; sie unterscheiden sich jedoch durch auffallend längere Schnäbel." Zosterops javanica frontalis werd reeds in 1852 afgesplitst door Reichenbach (Handb. der Orn., Meropinae, p. 94, pl. 463), terwijl de nominaatvorm in 1821 (Trans. Linn. Soc. London, vol. XIII, p. 156) door Horsfield werd beschreven. Als verspreidingsgebied van deze laatste wordt genoemd (Chasen's Handlist of Mal. Birds) Midden-Java, terwijl voor de ondersoort frontalis WestJava en voor elongata het Oosten van Java en Bali wordt opgegeven. Teneinde na te gaan in hoeverre het door Stresemann gevonden verschil in snavellengte tusschen elongata en frontalis inderdaad als subspecifiek kenmerk kan worden aanvaard en of wellicht andere verschillen hieraan kunnen worden toegevoegd, hebben wij ± 15 balgjes van elk der bovengenoemde drie vormen uit de collectie van het Buitenzorg-Museum met elkaar vergeleken, waarvan het resultaat hieronder wordt medegedeeld. Van een „auffallend längere Schnabel" van elongata ten opzichte van frontalis kan n.o.m. beslist niet worden gesproken, hetgeen het duidelijkst wordt gedemonstreerd door het feit, dat bij een keuze van tien huidjes met de grootste snavel, uit dertig exemplaren, behoorend tot beide vormen, slechts zes stuks van de veertien elongata huidjes werden uitgeschoten ...