De opzet van dit artikel is het in kaart brengen van de plaatsen, waar het negental in Nederland niet algemeene muizen (Sorex minutus, Neomys fodiens, Crocidura leucodon en russula, Clethrionomys glareolus, Microtus oeconomus en agrestis, Pitymys subterraneus en Micromys minutus), hetzij in uileballen, hetzij in het vleesch, geconstateerd kon worden. De basis van het onderzoek vormen de resultaten, verkregen uit een sinds 1930 uitgevoerd onderzoek van uileproppen mij uit alle provincies toegezonden. Ook de resultaten van enkele andere, mij als betrouwbaar bekende, onderzoekers zijn gaarne medeopgenomen. Evenzoo de gegevens mij welwillend ter beschikking gesteld, die zich in de Musea te Leiden, te Maastricht en te Amsterdam bevinden. Allen, die mij hierbij zoo voorkomend van dienst waren, moge ik hierbij hartelijk danken. Vragen op het gebied van nomenklatuur en van rassenonderscheiding zullen hier in het midden worden gelaten, hetgeen des te gereeder kan geschieden, daar Dr. G. C. A. Junge, te Leiden, bezig is met een studie over de kleine inheemsche zoogdieren, waarin ook deze punten tot hun recht zullen komen. Al heeft de braakbalanalyse belangrijke diensten bewezen aan het onderzoek naar de verspreiding onzer muizen, er moet terdege rekening mee gehouden worden, dat langs dien weg wel met zekerheid de aanwezigheid van een soort in het jachtgebied van een uil geconstateerd kan worden, maar het ontbreken van de soort in de proppen bewijst geenszins, dat de muizesoort in het gebied niet leeft. Ze kan er zeer zeldzaam zijn en een exemplaar dus langen tijd aan den uil ontgaan. Ook wanneer de muis in kwestie hoofdzakelijk dagdier is en de uil een laatylieger, zal zij minder