2. Pericallia dehanna (Pag.) (pl. VII, f. 1). Arctia dehanna, Pag., Jahrb. Nass. Ver. f. Naturk. 38, p. 14; pl. I, f. 10, (1885). Opmerkelijk, dat zoowel door HAMPSON als door ROTHSCHILD deze soort, oorspronkelijk van Nias beschreven, over het hoofd is gezien. Zij is verwant aan P. ricini F. ♂ Antennen vrij lang gekamd. Achtervleugeladeren 6 en 7 gesteeld. Palpen oranje, zwart aan de toppen; kop, tegulae, patagia, thorax en abdomen oranje tot oranje-rood; twee zwarte vlekjes op de tegulae; een zwart vlekje op den metathorax; dorsale, laterale en ventrolaterale seriën zwarte vlekjes op het abdomen, dat ventraal ook eenige zwarte vlekjes vertoont; antennen grijs-bruin, de schaft lichter; op de oranje coxae der voorpooten twee zwart-bruine vlekjes; de pooten geel tot geel-wit met grijs-bruine strepen. Voorvleugel roodachtig-bruin, de aderen lichter, alles mat van kleur; een gele tot oranje-gele vlek vanaf de costa tot over de discocellularis; een tweede gele vlek vanaf den binnenrand tot ongeveer het midden van ader 2; een derde oranje vlek aan de vleugelbasis onder ader 1; een zwart stipje op de vleugelbasis. Achtervleugel mat en licht roodachtig geel-bruin met geel midden-, oranje anaal en basaal gedeelte, waarin eenige bruin-grijze vlekken tusschen ader 1 en 2, 2 en 3, in de cel en daar boven. Op deze wijze heeft de achtervleugel feitelijk slechts een grijs-bruinen buitenrand. De costa is boven het midden van ader 8 vrij sterk gebogen. De onderzijde lichter. Vleugelspanning: 57—60 mM. Geogr. verspr.; Nias, Simaloer, Sumatra (1 ♂ Deli, Sch. v. L. leg., coll. Snell.) en Java.