Prof. Dr. E. D. VAN OORT, Directeur van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, was zoo vriendelijk, het materiaal aan Acari, door den Gouvernements-Arts Dr. PH. F. KOPSTEIN, thans te Weltevreden bij Batavia, gedurende zijn verblijf op Ambon 1922 en 1923 verzameld, mij ter determineering toe te zenden. De voorloopige diagnosen verschenen reeds in de Entomologische Berichten v. 7, n. 146, p. 29—33, 1 November 1925. Laelaps soricis Oudms. 1925. (Fig. 1—7). Laelaps soricis Oudms. in Ent. Ber. v. 7. n. 146. 1 Nov. 1925, p. 29. Maten. Lengte van het idiosoma 910 µ; grootste breedte (♀), voorbij het midden, 610 µ; Lengte der pooten resp. 840, 610, 660 en 940 µ. Vorm breed ovaal, top naar voren; eigenlijke schouders zijn er niet, maar tusschen de plaats, waar deze zouden zijn en den vertex is eene bocht naar buiten, die schoudervormig is. — Kleur geelachtig. Rugzijde. (fig. 1). Het epistoom (fig. 2) is min of meer bijenkorfvormig, vooraan met 5 zeer korte lobben, of met 4 kartels. Over het epistoom ziet men nog eene fijne half-ovale lijn. Het rugschild, breed ovaal, vertoont wèl schouders, en, evenals het idiosoma, ook een paar schoudervormige uitbuigingen. Beharing. De meeste haren zijn lang (zoo lang als femur I), slap, en in hunne distale helft uiterst dun. De vertikaalharen (fig. 2) zijn korte, krachtige borstels; zij worden geflankeerd door 2 andere, kortere, en mediaad gebogene. Achter deze 4 staan 2 normaal gevormde, naar buiten en naar voren gerichte haren. Daarachter eene dwarsrij van 6. Verder zijn zij in grooter aantal aanwezig, dan bij de europeesche soorten. In het geheel tel ik op het schild 38 paar