In de collectie van het Leidsche Museum bevindt zich een Centronotus fasciatus Bl. & Sch., volgens de opgave op het etiket afkomstig van de Hollandsche kust. De kenmerken van dit individu, dat 230 mm. lang is, zijn: De hoogte van het langwerpige lichaam gaat 9 7/12 en de lengte van den, evenals het lichaam zijdelings plat gedrukten, kleinen kop 10 5/11 maal in de lichaamslengte, de staartvin inbegrepen. De lage, lange rugvin begint boven den aanvang der borstvinnen en loopt tot aan de staartvin; zij heeft 89 stekels, die bij dit individu de abnormaliteit vertoonen niet allen verhard te zijn. De voorste 55 zijn slap, de volgende 17 zijn hard en scherppuntig, de laatste 17 zijn weder slap. De harde stekels zijn geelachtig, doorschijnend, glanzig, de slappe zijn melkachtig wit, ondoorschijnend, dof; de overgang tusschen de harde en zachte gaat geleidelijk, de laatste 15 der voorste witte krijgen naarmate ze de lichtgele naderen al grooter wordende geelachtige punten, terwijl de slappe, die naar achter op de harde volgen, tot aan het einde der vin toe hunne toppen geelachtig hebben, doch hun onderdeel dof wit is. De aarsvin begint met 2 eenigszins geelachtige slappe stekels, gevolgd door 42 stralen. Deze eveneens lage vin begint in het midden tusschen den afstand van den voet der borstvin en den voet der staartvin. De staartvin heeft de helft der koplengte, de borstvin 2 4/9 der koplengte en de buikvinstekel, die ook slap is, bezit slechts de lengte van 2/3 der oogdoorsnede; deze vinnen zijn naar achteren afgerond. Het lichaam heeft zeer kleine, in de huid ingebedde, schubben; de kop heeft geen schubben. De bekspleet loopt schuin naar boven en haar top nadert de horizontale