De collectie der inlandsche Rhopalocera vormt niet één geheel, daar de drie gedeelten waaruit zij bestaat, om allerlei redenen tot heden toe nog niet zijn samengevoegd. Het eerste gedeelte, waarin de oudste exemplaren zijn, is te vinden in de eigenlijke museum-collectie, die sinds de oprichting van het museum uit verschillende deelen der wereld is bijeengebracht; het tweede gedeelte wordt gevormd door de inlandsche exemplaren uit de Europeesche collectie van wijlen den Heer P. C. T. Snellen; het derde deel ten slotte bestaat uit de Nederlandsche collectie van wijlen den Heer J. C. de Vries. De oudste collecties, die van wijlen de Heeren Havelaar en Ver Huell, maken deel uit van het eerste gedeelte, dat daarom van belang is, omdat de gegevens voor Herklots' „Bouwstoffen" voornamelijk daaruit geput zijn. Aan het nauwkeurig noteeren der vindplaatsen werd echter in den tijd van Havelaar en Ver Huell niet de gewenschte zorg besteed, zoodat voor lepidopterologen van den tegenwoordigen tijd de beteekenis dier verzamelingen verminderd is. Toch blijven de, een eeuw oude exemplaren juist door hunnen ouderdom van beteekenis. Het is een feit, dat de fauna van een land veranderingen ondergaat en met het oog hierop moet men voorzichtig zijn met de indigeniteit van enkele door Havelaar vermelde soorten zonder meer te verwerpen. Anders is het met de exemplaren. Er zijn verscheidene exemplaren waarvan het volgens mijne overtuiging vaststaat, dat zij niet in Nederland gevangen zijn, in weerwil van het etiket met „patria". Overal, waar in het volgende de lokaliteit met „Nederland" is aangegeven, wordt bedoeld, dat de vindplaats niet nauwkeurig genoteerd werd. Daar, waar Holland als vindplaats opgegeven is (Ver Huell, Snell. v. Voll.), leze men