De woorden van Southwell (1), bl. 44: „The occasional stranding upon our shores of some monster member of the order cetacea serves from time to time to reawaken our interest in these wonderful animals", gelden niet alleen voor Engeland, maar ook voor ons land. De laatste jaren, 1914, '15 en '16, zijn wat betreft het aanspoelen van groote walvischachtige dieren, al heel belangrijk voor Nederland geweest. Zelden of nooit zijn er in zoo snelle opeenvolging zooveel vinvisschen (Balaenoptera physalus) op onze kust gestrand. Alleen het jaar 1866 met 4 exemplaren is met 1914 (5 exemplaren) zoo ongeveer op één lijn te stellen. Er spoelden dus in 1914, 5 vinvisschen in Nederland aan. Het eerste geval was van einde Februari; strandingsplaats, de Zuidkaap van het eiland Wieringen. Dit geval betrof Balaenoptera rostrata, waarover later meer. De 4 andere dieren spoelden in het najaar 1914 aan, en wel den 11en, 13en? 15en en 28en November, resp. te Wissekerke (Noord-Beveland), Katwijk aan Zee, Hoek van Holland en Bergen aan Zee. Deze laatste 4 dus binnen 17 dagen! Het waren alle Balaenoptera physalus. Dezelfde soort spoelde 1 Maart 1915 aan te Castricum en 1 Juli 1916 te Wijk aan Zee. Dus binnen 30 maanden 7 vinvischstrandingen! Het zeker zeldzame voorrecht viel mij te beurt van deze 7 dieren, er 6 te kunnen bezoeken, waarvan 2 zelfs tweemaal. In zekeren zin kwamen de 4 strandingen van November 1914 niet onverwacht; zij werden ingeleid door het aanspoelen van honderden baleinen op onze kust, vooral in October en November. Uit deze baleinen, waarover later meer, bleek dat ze afkomstig waren van een soort vinvisch, Balaenoptera. De „gewoonste" soort Balaenoptera op onze breedte is physalus. Het lag dus voor de