Gen. 5: Euchromia Hübn. Euchromia, Hübn., Verz. p. 121, (1827). Hamps., Cat. Lep. Phal. I, p. 293, (1898). Seitz, Grosssehm. d. Erde X, p. 85, (1911). Type: E. sperchia Cram. Geogr. verspr.: Afrika, en het Indo-Australisch gebied. Zuiger goed ontwikkeld; palpen slank, kort, naar boven gebogen; antennen kort gekamd en in het midden iets verdikt; pooten met korte sporen. Voorvleugeladeren 3, 4 en 5 vanaf het celeinde en 3 iets meer verwijderd; 6 vanaf het boveneinde der cel; 7, 8, 9 en 10 gesteeld; 11 vanaf de cel. Achtervleugeladeren 2 en 4, mede 6 en 7 dicht bij elkaar ontspringend, kort, soms kort gesteeld. Deze vlinders hebben fraaie roode, gele en metallisch blauwe kleuren. Zij vliegen overdag in den zonneschijn. 1. Euchromia polymena (L.). Sphinx polymeria, Linn., Syst. Nat. I, p. 494, (1858). Cram., Pap. Exot. I, pl. 13 D, (1775). Euchromia polymena, Moore, Lep. Ceyl. II, p. 39; pl. 94, f. 6, (1882). Hamps., Cat. Lep. Phal. I, p. 297, f. 137, (1898). Seitz, Grosssehm. d. Erde X, p. 85; pl. 12 d, (1911). Frons met een wit vlekje; twee witte vlekjes op de patagia op de bases der voorvleugels; eenige witte vlekken lateraal op de thorax. Tegulae rood; abdominaal segmenten 1, 4 en 5 met bloedrooden ring; 2, 3, 6 en 7 met metallisch blauw. De vleugels donker bruin met oranje tot roode, eenigszins doorzichtige vlekken. Een aan de basis onder de cel, een tweede tusschen ader 1 en de cel, een derde in de cel en eene serie van 4 transcellulaire vlekken, die slechts door de donkere