Subfamilie B: Lithosiinae. De Lithosiinen gelijken, in rustenden toestand, vaak op Blattiden of Kakkerlakken, daar zij de breede achtervleugels onder de over het algemeen smalle, lancetvormige voorvleugels opvouwen en deze gewoonlijk nog over elkaar heengeschoven worden, zoodat de vleugels nauwelijks breeder zijn dan het lichaam. Daarbij komt nog het snelle wegloopen en wegkruipen onder afgevallen bladeren, gras enz. Zij vliegen 's nachts meer dan overdag en nooit ver, laten zich spoedig vallen en kunnen springen. De voorvleugels der meeste soorten zijn opvallend geteekend met banden en strepen ; de achtervleugels meestal eenkleurig bruin, grijs, wit of geel. De kop is breed met uitpuilende kleine zwarte oogen; de antennen zijn vrij kort, draadvormig of kort gekamd, dikwijls met haarbosjes aan de bases. De palpen zijn recht en kort, soms gebogen, het lichaam is teer, in tegenstelling met dat der Noctuïden enz. De rupsen der Lithosiinen gelijken veel op elkaar; zij leven bijna alle op korstmossen aan boomen, steenen enz.; zij zijn behaard en met wratjes bezet. Bij verontrusting laten zij zich aan een draad zakken om op den grond zich uit de voeten te maken. De spinsels der poppen zijn los uit haren vervaardigd en worden soms aan een draad of een steel vastgemaakt. DETERMINATIE-TABEL VOOR ENKELE GENERA. I. Voorvleugelader 5 ontbreekt. A. Achtervleugelader 5 ontbreekt. a. Voorvleugel 4 ontbreekt.