A. Meer dan 6 achtervleugeladeren vanaf de cel. a. Maxillairpalpen en sporen aan de tibiën ontbreken . Hepialidae. b. „ „ „ „ „ „ wèl ontwikkeld. a1. Bijtende monddeelen (mandibels) niet ontwikkeld . Eriocraniidae. b1. „ „ „ aanwezig. . . . Micropterygidae. B. Niet meer dan 6 achtervleugeladeren vanaf de cel. a. Achtervleugel met twee anaaladeren (zonder lc.). a1. Voorvleugelader 5 dichter bij 4 ontspringend dan bij 6. a2. Achtervleugelader 8 ontbreekt Syntomidae. 62. Achtervleugelader 8 aanwezig (behalve bij eenige Arctiidae). a3. Achtervleugelader 8 gescheiden van 7. a4. Met frenulum. a5. Achtervleugelader 8 samensmeltend met de cel tot ongeveer even voor het midden . . . . Arctiidae. 65. Achtervleugelader 8 alleen aan de basis met de eel samensmeltend. a6. Antennen met min of meer verbreede schaft Agaristidae. 66. „ zonder verbreede schaft (uitgezonderd bij Dahlia) . . . . . . . . . . . Noctuidae. c5. Achtervleugelader 8 vrij of met de cel door een tak verbonden. a6. Zonder zuiger. a7. Geknopte antennen . . . . . . . . . Neocastniidae. b7. Antennen niet geknopt . . . . . . . . Lymantriidae.