In eene verzameling Anneliden, door den Heer G. J. van Oordt hoofdzakelijk in Zeeland bijeengebracht en aan 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie geschonken, trof ik twee soorten aan, die nieuw zijn voor onze Fauna nl. Mageiona papillicornis Müll, en Spirorbis borealis Daud., terwijl de Anneliden, vroeger bestemd als Scoloplos armiger Müll, mij bleken tot de varieteit mülleri Rathke fe behooren. Scoloplos armiger Müll. var. mülleri Rathke. (Aricia mülleri Rathke). Rathke, Nova Acta Ac. Caes. Leop. Car. Nat. Curios. Dl. XX, 1843, p. 176, pl. VIII, fig. 9—15; De St. Joseph, Ann. Sc. nat. (S. 8), Dl. V, 1898, p. 356, pl. XX, fig. 167. Door de onderzoekingen van St. Joseph en Fauvel 1) is gebleken, dat Scoloplos armiger Müll., gekenmerkt door het bezit van priemvormige borstels (setae subulatae Oerst.) 2) zoowel in het notopodiale als in het neuropodiale deel van het parapodium, voornamelijk gevonden wordt in het boreale gebied van Europa. Zoo onderzocht St. Joseph exemplaren uit de Kara-Zee, verzameld door de Expeditie van Nordenskiold (Museum te Parijs) en vond alleen lange, gekartelde borstels in de voorste parapodia. Fauvel onderzocht. exemplaren van Treurenberg (Spitsbergen) en vond dikke, korte borstels als bij Aricia afwezig. Mau 3) in zijn dissertatie over Scoloplos armiger uit de Kieler Bocht beschrijft de borstels als knievormig gebogen, haarvormig. Ook wordt Scoloplos armiger door Ehlers vermeld van de kust van Chili (Corral) 1), door Augener van Z. W. Australië 2). Echter vond Fauvel onder de wormen, door de Hirondelle bij Spits-