Eene halve eeuw geleden vond men in de „dierentuinen” bijna uitsluitend de hoogst ontwikkelde diergroepen vertegenwoordigd. Zoogdieren en vogels waren de hoofdzaak, en in het gunstigste geval werden de „verzamelingen levende dieren” nog gecompleteerd met wat gewoonlijk niet al te royaal gehuisveste slangen, schildpadden en krokodillen. Allengs is dat anders geworden en heeft men meer en meer aandacht gewijd aan allerlei andere diergroepen. Aquaria verrezen, Reptilien- en Amphibiënhuizen werden gesticht en ook de insecten werden niet vergeten, maar in Insectaria gehuisvest. Onze Amsterdamsche Dierentuin, Natura Artis Magistra, heeft, onder de beproefde leiding van haren wakkeren directeur, Dr. C. Kerbert, deze evolutie op alleszins verdienstelijke wijze medegemaakt. Om van het reeds voor zijn directeurschap gestichte, doch van den aanvang af door hem beheerde, werkelijk beroemde Aquarium niet te spreken, zij hier meer in het bijzonder de aandacht gevestigd op het Insectarium. Klein begonnen, heeft zich dit, toevertrouwd aan de zorgen van den heer R. A. Polak, wiens ijver en toewijding ik van den beginne af heb kunnen gadeslaan, uitgebreid op eene wijze, die allen lof verdient en die de belangstelling van het publiek in deze kleine, maar belangwekkende dieren belangrijk heeft doen toenemen. Ik herinner mij de uiting van een vurig bewonderaar van het Insectarium, die mij eens toevoegde: „Er komen tegenwoordig minstens evenveel bezoekers in het Insectarium als in de Roofdierengalerij”.