Frederik Johannes Appelman werd op 18 juli 1894 te ’s-Gravenhage geboren. Reeds als jongen had hij belangstelling voor alles wat dier was, doch speciaal voor vogels. Met jeugdig enthousiasme bracht hij o.a. een eiercollectie bij elkaar. Toen hij zich, ter verrijking van zijn verzameling, echter eens vergreep aan een legsel zwaneneieren in de Haagse hertenkamp, maakte een geduchte vaderlijke schrobbering aan deze activiteiten een hardhandig einde. Mogelijk heeft dit jeugdtrauma er toe bijgedragen dat hij op latere leeftijd voor de museale zoölogie een ietwat platonische liefde heeft gekoesterd. Frits Appelman werd geen bioloog, omdat hij meende dan uitsluitend tot het onderwijs beperkt te zullen blijven en zijn hart trok naar buiten. Het studievak van zijn keuze werd Tropische Bosbouw. Als Bosbouwkundig ingenieur vertrok hij in 1919 naar het toenmalig Nederlands Indië, waar hij als houtvester werd geplaatst bij de Dienst van het Boswezen. Die functie vervulde hij op verschillende standplaatsen. Door herhaalde overplaatsingen kwam hij met vrijwel geheel Insulinde in kennis en met zijn intense belangstelling voor tropische natuur werd ieder contact met een nieuw landschap tot een blijvende ervaring. Inmiddels doorliep hij vlot zijn rangen. Hij werd in 1928 bevorderd tot Opperhoutvester en in 1940 tot Inspecteur bij de Dienst van het Boswezen voor de Inspectie Grote Oost. Dat betekende een ressort van de afmetingen van West Europa en een gelegenheid om nader kennis te maken met de biologische aspecten van het merkwaardige Indo-Australische overgangsgebied. Na de Japanse inval in 1941 kwam Ir. Appelman als krijgsgevangen reserveofficier in een interneringskamp terecht. Bij de bevrijding aanvaardde hij zo spoedig mogelijk zijn oude functie. In 1947 werd hij gepensioneerd en repatrieerde. Daarmede was zijn Indische carrière op normale wijze beëindigd. Reeds tijdens zijn langdurige diensttijd bij het Boswezen was Ir. Appelman zeer actief werkzaam op het gebied van Wildlife-management. Als beheerder van natuurreservaten en gouvernementsbossen ontwierp hij systemen voor wild-tellingen en paste die ook in de practijk toe. Hij publiceerde talrijke artikelen in „De Tropische Natuur”, „Tectona” (o.m. J. F. Kools en F. J. Appelman; Inventarisatie van den Wildstand. Tectona III, afl. 7/8, juli/aug. 1949) en vroegere Ned. Ind. couranten, meestal over de grote wilde diersoorten. Verder verscheidene bijdragen in Der Zoologischen Garten, Mededelingen der Ned. Commissie voor Internationale Natuurbescherming en het Avicultural Magazin. Het ontwerp van de Nieuwe Jachtwet voor Nederlands Indië kwam van zijn hand. Zijn grote verdiensten op dit gebied vonden erkenning in zijn benoeming tot Officier in de Orde van Oranje Nassau.