Oorspronkelijk heeft men onder de Tardigraden zeker mannelijke en vrouwelijke dieren meenen te herkennen. In de beschrijving toch, die O. F. MÜLLER van hen geeft, komt het volgende voor: „Auch habe ich junge und ältere, kleinere und grössere, oder Männchen und Weibchen angetroffen,” en eenige regels te voren beschrijft hij het verschil tusschen beide geslachten, en acht het waarschijnlijk „dass jene mit den kleinkörnigten Flecken Männchen, die mit den hellern Kugeln unbefruchteten, und mit den dunklen befruchtete Weibgen sind.” In die meening heeft men verkeerd tot 1840, toen DOYÈRE, in zijn beroemde verhandeling over de Tardigraden, aantoonde, dat in hetzelfde individu zoowel ovariën als testes werden aangetroffen, en dat wij dus met tweeslachtige dieren te doen hadden. De eerstvolgende onderzoekers twijfelen dan ook niet aan de hermaphrodiete natuur dezer wezens. Maar in 1889 heeft PLATE de eerste beschrijving gegeven van de ware mannetjes, die evenwel zeer zeldzaam schijnen te zijn, en daar deze ontdekking sindsdien door alle autoren bevestigd is geworden, mogen wij thans wel met zekerheid aannemen, dat DOYÈRE zich vergist heeft. Van Februari tot Mei kan men evenveel mannetjes verzamelen als wijfjes, doch de helft kleiner, zegt v. ERLANGER, en dit wordt later door HENNEKE bevestigd. VON WENCK vindt mannetjes in alle jaargetijden, BAUMANN daarentegen slechts van November tot Februari, en dan bovendien zeldzaam (50 ♀♀ op 1 ♂). Overeenstemming der meeningen heerscht hier dus nog niet. HENNEKE heeft ook de copulatie beschreven. Een wijfje werd door eenige mannetjes omringd, die zich aan haar vastklemden. Vervolgens trok het dier zich samen en de oude huid ging als een zak los zitten, waarop de mannetjes met de tandjes die huid aanboren en hun sperma in dezen zak uitstorten, die aan het achterlijf van het wijfje bevestigd blijft. Terstond daarna begint het eierleggen. HENNEKE zag, dat wel 15 eieren in 5 minuten in den zak gelegd werden, waar de bevruchting door de rondzwermende spermatozoën moet geschieden. De zak met bevruchte eieren wordt door de wijfjes langen tijd meegesleept, totdat de eieren uitgekomen zijn. Bij andere soorten evenwel laten de wijfjes den met eieren gevulden zak los en bemoeien zich verder niet met hun kroost. Soms vindt men intusschen eieren wier harde schaal met talrijke uitwassen of stekels bezet is en die meest alleen, of als klissen vereenigd, in de omgeving der diertjes worden aangetroffen. Volgens de gangbare meening behooren zulke eieren weder aan andere soorten toe, maar in den laatsten tijd ben ik dit gaan betwijfelen en acht ik de mogelijkheid niet uitgesloten, dat eenzelfde soort onder verschillende omstandigheden ook verschillende eieren legt.