Het groote geslacht der Duiven wordt in een aanzienlijk getal ondergeslachten verdeeld, welke allen meer of minder natuurlijk zijn, maar welker kenmerken, grootendeels in wijzigingen der verhouding van de enkele deelen bestaande, gewoonlijk niet zeer in het oog vallen en somtijds zeer moeijelijk zijn waar te nemen. Zoo als bij alle bewerktuigde wezens, vindt men ook bij Duiven niet zelden soorten, welke den overgang van het eene geslacht tot het andere uitmaken en welker kenmerken nieuwe wijzigingen ondergaan, waardoor het alsdan nog moeijelijker valt, haar in een der bekende ondergeslachten met zekerheid eene plaats toe te kennen. Dit verschijnsel heeft in eenen hoogeren graad bij de grond-duiven plaats, dan bij de boom-duiven, hetgeen ook ten gevolge heeft, dat de nieuwere natuurkundigen gemeend hebben, eerstgenoemde, niet zeer talrijke familie, in een vrij aanzienlijk getal ondergeslachten te moeten splitsen, ten einde de veelvuldige wijzigingen, welke hare kenmerken ondergaan, te kunnen generaliseren. De nieuwe soort, over welke wij willen handelen, behoort mede onder degenen, welke zich, ten opzigte harer kenmerken, niet met volmaakte juistheid aan een der bekende ondergeslachten aansluit, ofschoon het niet moeijelijk valt, hare betrekking met de haar meest verwante soorten na te gaan en uiteen te zetten. Deze verhouding eens bepaald en de kenmerken dezer nieuwe soort met naauwkeurigheid opgegeven zijnde, zoo zullen de vrienden der nieuwere stelsels beter dan wij kunnen beoordeelen, of deze en de haar verwante soorten in een en hetzelfde ondergeslacht vereenigd kunnen blijven, dan wel van elkander afgescheiden dienen te worden.