Toen ik ongeveer vier jaar geleden, bezig was aan een onderzoek over de spermatogenese van Oniscus murarius en Porcellio-soorten, viel het mij op, dat bij een aantal dieren de einddarm vol zat met talrijke, op de sporenbuisjes van een of andere Ascomyceet gelijkende lichaampjes. Deze sporenbuisjes, of asci, bevonden zich in allerlei stadien van groei, van kort met ongedifferentieerden celinhoud, tot lang met uiterst talrijke (tot over de 100) mooie goed gevormde, aan twee kanten eenigszins toegespitste sporen. Ze zaten losjes vastgehecht, ieder afzonderlijk, schots en scheef tegen den binnenwand van den einddarm, zonder dat verder van eenig substratum of samenhang der sporenbuisjes onderling iets te bemerken viel. Het scheen wel alsof tengevolge van de parasitische levenswijze in den darm van het dierlijk organisme, er van den fungus niets anders was overgebleven dan de asci, die dan het begin en het einde van zijn levenscyclus zouden vormen, altijd natuurlijk in geval er geen andere ontwikkelingsstadien buiten den gastheer zouden bestaan. Naderhand bleek mij evenwel, dat bij alle door den fungus aangetaste dieren ook eigenaardige weefselwoekeringen vlak bij het anale gedeelte van den einddarm voorkwamen, woekeringen die ongetwijfeld uitgaan van de darmepitheelcellen en de omringende weefsels, maar ook in nauw verband staan met de vegetatieve ontwikkeling van den fungus. De dieren die ik voor mijn onderzoek gebruikte waren afkomstig uit mijn tuin te Bilthoven. Sedert het eerste aantreffen van de zwam in het najaar 1914, heb ik haar ieder jaar opnieuw bij versch gevangen, zoowel als in gevangenschap opgekweekte dieren aangetroffen. Bovendien bleek mij, dat Oniscus murarius en Porcellio-soorten verzameld te Amsterdam, Aerdenhout, den Helder, Naarden en Hattem die zelfde eigenaardige asci in den einddarm vertoonden.