De diergaarden, die thans bestaan, zijn op een enkele uitzondering na, namelijk die der Jardin des Plantes (eene Rijksinstelling te Parijs), kinderen onzer eeuw; na deze is die van Londen de oudste. In 1828 werd door de Zoological Society aldaar eene diergaarde gesticht, die onder den naam van Zoological Gardens steeds meer en meer in bloei is toegenomen en overal ten hoogste geroemd wordt. Op deze volgt die van »NATURA ARTIS MAGISTRA«, waarop elk Amsterdammer trotsch mag zijn en welke thans juist eene halve eeuw telt. Is het wonder, dat het goede succes, hetwelk de Zoological Society te beurt viel, een prikkel was voor een hoogst verdienstelijk ingezeten van Amsterdam, om zijne woonplaats evenzoo met eene diergaarde te verrijken? Deze was de Heer G. F. WESTERMAN, 8 December 1807 te Amsterdam geboren, van zijn eerste jeugd af aan een ware dierenliefhebber. Zijn eerste pogingen, in het jaar 1836 aangewend, om eene diergaarde te Amsterdam onder bescherming en medewerking der regeering op te richten, mislukten, doordien door den Burgemeester CRAMER, die met het plan niet was ingenomen, aan Z. M. WILLEM I, tot wien de HEER WESTERMAN zich gewend had, daaromtrent een ongunstig oordeel was uitgebracht, als zijnde zulks minder gewenscht en zelfs gevaarlijk voor Amsterdam, waarop den 24sten Juni 1836 door ’s Konings ministers aan den adressant werd te kennen gegeven, »dat er geen termen waren gevonden om aan het door hem voorgestelde ontwerp gevolg te geven.« Verre van door zulk een ongunstig antwoord ontmoedigd te worden, liet de ontwerper zijn eenmaal gevormd plan geenszins varen; een bijzondere aanleiding, om een begin van uitvoering aan zijne plannen te geven, was de omstandigheid, dat REINDERT DRAAK, in betrekking als suppoost bij het Amsterdamsche Burger-Weeshuis, als liefhebber der Natuurlijke Historie en als bekwaam preparateur eene vrij belangrijke verzameling van allerlei opgezette dieren, als zoogdieren, vogels, visschen enz. enz., op een der zolders van bovenbedoelde uitgestrekte inrichting bezat. Daar de H.H. Regenten van het gesticht, wegens gebrek aan plaatsruimte, de eenmaal gegeven vergunning moesten intrekken, werd DRAAK genoodzaakt zijne verzamelingen, door bevoegde beoordeelaars op eene waarde van minstens ƒ 8000 geraamd, naar elders over te brengen.