In mijn vijfentwintigjarige loopbaan als praeparateur aan het Genootschap „Natura Artis Magistra” waren my een paar malen exemplaren van de Geoorde Fuut ( Podiceps nigricollis Brehm) in handen gekomen, waarvan zelfs één met broedvlek. Dit fraai gevederde, eigenaardige duikertje met zijn zilverwitte borst, zwarte kop, hals en rug, roestroode flanken, zijn rudimentaire staartpennen en oogjes met vermiljoenroode iris, vooral kenbaar aan de verlengde goudgeelachtige vederen bij de oorstreek, waaraan het zijn naam ontleent, en wiens broedgebied zich vrijwel over geheel Europa uitstrekt, zou dus waarschijnlijk, zij het dan ook bij hooge uitzondering, als broedvogel onze veenplassen bewonen. Enkele malen werd het broeden dezer soort in Nederland vermeld, echter zonder dat hiervan voldoende bewijs geleverd werd, zoodat hieraan geen wetenschappelijke waarde gehecht kan worden.