De vogel, dien wij onder bovenstaanden naam willen beschrijven, verdient in meer dan één opzigt de belangstelling der natuur-onderzoekers. Door de gedaante van zijnen snavel van alle bekende roofvogels afwijkende, sluit hij zich, wat zijn maaksel in het algemeen betreft; het meest natuurlijk aan de geslachten Pernis en Avicida, ook Lophotes of Baza genoemd, aan. — De vederen van den achterkop vormen eene kuif, zoo als dit bij de meeste soorten van laatstgenoemd geslacht en ook bij de eene der twee soorten van Pernis, Pernis cristata namelijk, plaats heeft. De teugels zijn, even als bij Avicida en Pernis, met vederen bezet; maar deze vederen staan digter dan bij Avicida , minder digt dan bij Pernis; zij zijn langwerpig als bij eerstgenoemd geslacht, en niet afgerond en schubachtig als bij het laatstgenoemde. De pooten en teenen, die bij Avicida klein en zwak, bij Pernis middelmatig zijn, hebben bij onzen vogel eene veel aanzienlijker ontwikkeling in de lengte, ofschoon zij naar evenredigheid slank zijn; zij zijn met kromme scherpe nagels, en de zolen der voeten met sterk ontwikkelde, door stekelachtige punten, ruwe ballen voorzien, en het is uit die oorzaak, dat de pooten van onzen roofvogel veel meer op die der edele roofvogels, dan op die van Avicida en Pernis gelijken. De snavel eindelijk vertoont eene geheel eigenaardige gedaante. De bovenkaak is kort, zeer hoog, buitengewoon te zamen gedrukt, gekromd, en vertoont door deze zonderlinge gedaante eene zekere overeenkomst met eene kromme sabel, of liever met een krom tuinmes. De onderkaak daarentegen is zeer klein. De zijranden der bovenkaak zijn glad als bij Pernis , en niet met twee hoekige tandjes voorzien, zoo als dit bij Avicida plaats heeft. De washuid loopt boogvormig op de zijden des snavels uit, en neemt hier de schuins liggende, smalle, spleetvormige neusgaten op. Men kan dit geslacht kenschetsen als volgt: MACHAERHAMPHUS. Rostrum valde aduncum, praecompressum; culmine elato, cullraio; tomiis integris. Nares obliquae; Frena plumis lanceolatis obsita. Plumae occipitis in cristam elongatae. Tarsi graciles, subelongati, nudi, reticulati; serie scutorum cmgustorum in anteriore parte. Digiti satis longi, magna ex parle reticulaii , tubeculis magnis ; ungues falculares, acuminati. Alae satis longae , sed cuudam medio crem , trunoutam, non excedentes. Remigum tertia longissima. Incola veteris orbis.