Weinig onderzoekingen hebben in zo wijde kring bekendheid verworven als die van onze landgenoot JAN SWAMMERDAM, die in zijn ,Ephemeri vita’ (1675) en later in de ,Bybel der Natuur of Historie der insekten’ (1737) de ontwikkelingsgeschiedenis beschreef van het beroemd geworden Oever-aas, Palingenia longicauda (Oliv.), de grootste palaearctische Ephemeride. Dit allermerkwaardigst insect, dat — het zij terloops opgemerkt — reeds in 1634 door de Amsterdamse medicus AUGERIUS CLUTIUS was beschreven en afgebeeld ¹), moet destijds in ons land alom de aandacht hebben getrokken wegens zijn massaal optreden gedurende een aantal warme dagen omstreeks het midden van de maand Juni. In Nederland echter is dit grote haft vermoedelijk reeds tegen het eind van de vorige eeuw uitgestorven. Thans leeft het nog in het stroomgebied der grote rivieren van Midden- en Oost-Europa (Oder, Weichsel en Wolga).