Toen Cirillo Generelli in 1749 in de academic van Cremona een commentaar op de theorie van Lazzaro Moro (1687—1740) leverde, gaf hij te kennen, dat de geschiedenis der aarde zonder geweld, zonder verdichtsels, zonder veronderstellingen en zonder wonderen („senza violenze, senza finzioni, senza supposti, senza miracoli”), maar uitsluitend met behulp der tegenwoordige gebeurtenissen op aarde verklaard kan worden (Lyell, 1853, p. 37). Hij zal toen wel niet vermoed hebben, dat het nog tachtig jaren zou duren, voordat deze nieuwe zienswijze het geologische denken zou gaan beheerschen. Want eerst kwam Cuvier de klok terugzetten door in 1812 in het „Discours preliminaire” zijner „Recherches sur les ossements fossiles” (later gepubliceerd onder den naam „Discours sur les revolutions du globe”) de theorie te verkondigen, die later de catastrophen-theorie genoemd is, waarin de ontwikkeling van het leven op aarde door catastrophes werd afgesneden, en telkens een nieuwe schepping weer leven op aarde bracht. Zijn volgeling Alcide d'Orbigny telde in 1849 zelfs 27 vernietigingen der biosfeer, gevolgd door 27 scheppingen. Het was Charles Lyell (1797—1875) die aan Cuvier's theorie den nekslag toebracht door het uitgeven van zijn „Principles of Geology”, waarvan het eerste deel in 1830 verscheen en waarmede de denkwijze der catastrophen-theorie plaats begon te maken voor een andere, die reeds door Lazzaro Moro en Cirillo Generelli verkondigd was, maar in het vergeetboek geraakt was. Lyell’s opvatting blijkt duidelijk uit den aanvankelijk bedoelden ondertitel: „Being an Attempt to Explain the Former Changes of the Earth’s Surface by Reference to Causes now in Operation”. In aantrekkelijken vorm gegoten en consequent doorgevoerd in zijn „Principles”, is deze denkwijze de geologische gedachtenwereld gaan beïnvloeden, en daarmede werd de moderne geologic ingeluid. Al spoedig werd in Engeland de naam van „uniformitarianisme” hieraan gegeven, later in Duitschland door „actualisme” vervangen.