Nederland heeft reeds in het tertiaire tijdvak in een voortdurend dalend gebied der aardkorst gelegen. Ons land is in die tijden bijna onafgebroken door de zeeën overstroomd geweest. Zij hebben op onzen bodem hun slib en zand, benevens enkele skeletdeelen van mariene organismen doen bezinken, zoodat bijna alle opeenvolgende series dezer geologische formatie tot afzetting zijn gekomen, n.l. het Palaeoceen, het Eoceen, het Oligoceen, het Mioceen en het Plioceen. Deze afdeelingen zijn elk door eigen palaeontologische en petrografische eigenschappen gekenmerkt, waaruit de palaeoklimatologie en palaeogeografie voor elke afzonderlijke étage afgeleid kunnen worden. De mariene fossielen, die in de verschillende tertiaire étage’s zijn afgezet, hebben door de herhaalde trans- en regressie der steeds opeenvolgende overstroomingen veelal aan groote verweering blootgestaan. Uit de fossielinhoud der transgressielagen en basale conglomeraten blijkt, dat de haaientanden — dank zij hun resistentie — het grootste en vaak eenige contingent der nog specifiek te herkennen fossielen vormen. De determinatie nu der haaientanden werpt in sommige gevallen een nieuw licht op den ouderdom en herkomst van het materiaal uit de transgressielagen. Deze ouderdomsbepaling biedt op haar beurt waardevolle gegevens omtrent den ouderdom der boven- en onderliggende afzettingen. Een nauwkeurige determinatie der sterk verweerde tanden uit de transgressielagen werd alleen door vergelijking met Selachiersoorten, die elders in tertiaire afzettingen in situ voorkomen, mogelijk gemaakt. Voor elke tertiaire étage werden de petrografische en paleontologische gegevens, voorzoover zij bekend zijn uit de verslagen van het werk van de voormalige Rijks Geologische Dienst en uit andere publicatie’s, verwerkt. Tevens werd een studie gemaakt over alle in het Tertiair van Nederland voorkomende Selachiers. De uitkomsten van deze onderzoekingen betreffende de geologie van Nederland, werden steeds getoetst aan die van de waarnemingen in de aan Nederland grenzende gebieden van België en Duitschland. Uit het mariene Palaeoceen, dat op enkele plaatsen in ons land is aangeboord, is geen Selachiermateriaal bekend. Het klimaat is in dit tijdvak, in tegenstelling met de onmiddellijk voorafgaande krijtperiode, subtropisch tot gematigd geweest. De palaeoceene zee heeft zich over bijna geheel Nederland uitgestrekt en heeft in open verbinding gestaan met de arctische wateren. Gedurende het eoceene tijdvak hebben opeenvolgende transgressies plaats gehad, die gesteenten van verschillende lithologische facies afgezet hebben. Sporadisch zijn ze in één boring aangetroffen. Aan de glauconitische zandsteen- en mergelhoudende kleilagen, die in de Peel aangeboord zijn, werd op grond van de algeheele aaneensluiting aan de belgische isopache lijnen, een eoceenen ouderdom toegeschreven. Daar eoceene afzettingen voornamelijk uit boringen bekend zijn, is weinig fossiel materiaal te verwachten. Het klimaat is hetzelfde gebleven als in het voorafgaande tijdvak. Geheel Nederland is wederom door de zee bedekt geweest, die in verbinding heeft gestaan met de noordelijke wateren. De oligoceene afzettingen kunnen in onder-, midden- en bovenoligoceene onderscheiden worden. Op de plaats, waar het Onderoligoceen op krijtafzettingen rust, zijn eenige afgesleten haaientanden gevonden. Deze soorten: Odontaspis (Odontaspis) cf. bronni en Odontaspis (Synodontaspis) gracilis wijzen op een herkomst uit krijtafzettingen. De onderoligoceene transgressie is niet zoo uitgebreid geweest als de voorafgaande. Verschillende deelen van Nederland hebben dus boven den zeespiegel gelegen. In Zuid-Limburg zijn fluviomariene afzettingen bekend. Er is in dezen tijd nog geen verbinding geweest met de mediterrane zee. Het Middenoligoceen vertoont verschillende facies. Het komt in enkele deelen des lands aan den dag en is ook in boringen aangetoond. In Overijsel komt aan de basis van de middenoligoceene zandafzettingen een transgressielaag voor, waarin vele rondgesleten phosphorieten, haaientanden en schelpen naast enkele goedbewaarde tanden voorkomen. De determinatie dezer geremanieerde tanden wijst op boveneoceene herkomst. De in situ afgezette tanden wijzen op een middenoligoceenen ouderdom der bovenliggende glauconiethoudende zanden. In Zuid-Limburg zijn in de transgressielaag aan de basis van de middenoligoceene kleiafzettingen nog enkele haaientanden gevonden, die afkomstig zijn uit oudere oligoceene lagen. Een collectie Selachiertanden uit de septarienklei van Oost-Nederland werd nader beschreven. De middenoligoceene zee heeft zich over heel N.W.-Europa uitgestrekt en waarschijnlijk via het Mainzerbekken korten tyd met de mediterrane zee in verbinding gestaan. De zuidelijke invloed op de fauna is echter in N.W.-Europa niet meer merkbaar. Het Bovenoligoceen bestaat voornamelijk uit glauconiethoudende afzettingen, die in de Peel en Zuid-Limburg zijn aangetoond. Het klimaat is tijdens het geheele oligoceene tijdvak subtropisch tot gematigd geweest. De zee heeft het geheele zuidelijk deel van ons land bedekt. Het Ondermioceen is in Nederland niet in mariene facies bekend. In Zuid-Limburg gaan de middenoligoceene kleiafzettingen geleidelijk over in glauconiethoudende zanden. Op sommige plaatsen nu treedt in deze zandafzettingen een transgressielaag op, waarin steenkernen van Mollusca en afgesleten haaientanden voorkomen. Door determinatie dezer geremanieerde Selachierfauna kon een bovenoligoceene herkomst van dit materiaal worden aangetoond. Hieruit werd afgeleid, dat de onderliggende glauconiethoudende zanden van bovenoligoceenen en niet van middenoligoceenen ouderdom zijn, zooals door Jongmans en van Rummelen (1930) wordt aangenomen. De hierboven liggende lagen zijn tijdens een jongere neogene transgressie afgezet en hebben een middenmioceenen, niet een bovenoligoceenen ouderdom. Dit zijn de eenige mariene middenmioceene afzettingen. Een typisch mariene middenmioceene fauna is echter nergens aangetroffen. Dat echter in de onmiddellijke omgeving fossielrijke middenmioceene afzettingen bestaan moeten hebben, werd met zekerheid bewezen uit de geremanieerde, typisch middenmioceene fauna, die in een jonger transgressieconglomeraat te Elsloo werd aangetoond. Naar boven toe treden in deze mariene middenmioceene zanden eenige bruinkoolhoudende lagen op, die onderbroken worden door witte zandafzettingen. Deze zijn van marienen oorsprong en zijn gevormd tijdens steeds herhaalde transgressie’s, waarbij an de basis een laag van afgeronde vuursteenen afgezet is. Door aan te nemen, dat deze zanden van middenmioceenen ouderdom zijn, werd aan de bruinkoollagen een midden- en bovenmioceenen ouderdom toegekend. Jongmans en van Rummelen (1930) schrijven deze afzettingen echter een ondermioceenen ouderdom toe. Deze laatste ouderdomsbepaling berust op een vergelijking met het aangrenzende bruinkolengebied van Duitschland, waar een stratigrafische opeenvolging der lagen opgesteld is, die uitgaat van een bovenoligoceenen ouderdom der onderliggende glauconitische zanden. Eenzelfde klimatologische verhouding werd zoowel voor de geremanieerde middenmioceene fauna als voor de flora uit de bruinkool geconstateerd; beiden wijzen op afzetting tijdens een tropisch klimaat. De middenmioceene zee heeft in een grooten bocht over het Zuiden van ons land en het Noorden van België geloopen. Deze heeft via het Nauw van Calais in verbinding gestaan met de mediterrane zee. Van de Selachierfauna, die in de verschillende gebieden tijdens deze middenmioceene transgressie is afgezet, werd een volledige overeenkomst met de geremanieerde middenmioceene fauna vanuit het transgressieconglomeraat van Elsloo aangetoond. Het Bovenmioceen komt in een onderste zandige en een bovenste glimmerrijke kleiafzetting voor, die bijna overal duidelijk te onderscheiden zijn. Molengraaff en van Waterschoot van der Gracht (1913) houden de onderste, meer zandrnke facies zoowel in het Peelgebied als in Oost-Nederland voor Middenmioceen. De uit deze afzettingen beschreven Selachierfauna heeft echter een typisch bovenmioceen karakter, en daarom werd aan deze afzettingen een bovenmioceenen ouderdom toegekend. De bovenmioceene zee heeft een groote uitbreiding gehad. Het klimaat is subtropisch tot gematigd geweest. Het plioceen komt zoowel in mariene als in continentale facies voor. In Zuid-Limburg komt onder een dunne mariene onderplioceene zandlaag het bekende transgressieconglomeraat van Elsloo voor. Omtrent den ouderdom dezer laag heerscht groot meeningsverschil. Door determinatie van de geremanieerde Selachierfauna uit dit conglomeraat werd een middenmioceene herkomst van het materiaal vastgesteld. Deze ouderdomsbepaling houdt dus in, dat de bovenliggende afzettingen jonger zijn dan het Middenmioceen. Door het feit, dat het mariene Bovenmioceen niet zoover zuidelijk reikt, als ook door de aanwezigheid van een tweede, geremanieerde plioceene Selachierfauna aan de basis der hierboven liggende glaueonietzanden, werd een onderplioceene ouderdom aan de Elsloolaag toegekend. Behalve het op vele plaatsen aangetoonde mariene Onderplioceen, zijn voornamelijk in Limburg kontinentale afzettingen aangetoond. Deze zelfde facies zijn in midden- en bovenplioceene afzettingen aangetoond. Gedurende het Plioceen heeft de zee zich steeds meer naar het Westen en Noorden teruggetrokken. Het klimaat is geleidelijk kouder geworden. Tertiaire Selachiertanden komen ook op secundaire vindplaats in diluviale afzettingen voor. Nog heden ten dage spoelen vele haaientanden door de erodeerende werking van rivieren of zee uit de oorspronkelijke vindplaats los. Door de determinatie der tanden werd in vele gevallen de herkomst van de fauna vastgesteld.