De uitgestrekte grindafzettingen der Pleistocene Maas-delta vormen het typische plateaukarakter in het Zuid-Limburgsche landschap. In de dalen, die de latere loop der Maas en haar zijrivieren hierin gesneden hebben, komt in de Zuidelijke helft het Senoon aan den dag. Het grinddek van dit z.g. hoofdterras 1) zakt begrijpelijkerwijze langs de dalhellingen naar beneden en vormt een kapvormige bedekking over het Senoon heen. Waar plaatselijk nog resten van Tertiair (Pliocene-mariene zanden) aanwezig zijn, worden deze zoodoende geheel verborgen en is hun aanwezigheid (in dit gedeelte) alleen uit groeven en boringen bekend. Met uitzondering van enkele diepe groeven op het plateau zelf is dus alleen in de dalen het Senoon ontsloten en wordt daar nog op menige plaats door een dikke laag van jongere grind- en lössafzettingen (midden- en laag terras 1) ) bedekt. Ten Noorden van een strook, die ongeveer van Meerssen naar Kunrade loopt, is dit Senoon tot ongeveer 85 meters verzakt. Deze breukrand is door W. C. Klein in kaart gebracht 2). Van het Senoon komen in Zuid-Limburg de volgende 5 typen voor, die naar plaatsnamen genoemd zijn: Maastrichtsch Tufkrijt (= M) Kunrader formatie (=K) Boven-Senoon Gulpensch krjjt (=G) Groenzand van Vaals (=V) Akensch zand (=A) Onder-Senoon Deze benamingen zullen in het vervolg herhaaldelijk aangeduid worden door de hierboven gegeven afkortingen. Nadat eerst eenige geologische overzichtschetsen gepubliceerd waren (Labry, Binkhorst), verscheen in 1911 een nauwkeurige karteering van het te bespreken gebied, door Uhlenbroek verricht; Maastrichter en Kunrader formatie werden door hem met dezelfde letter en kleur aangegeven, Labry had deze daarentegen van elkaar gescheiden gehouden op zijn geologische schetskaart van Zuid-Limburg.