In het toekomstige landschapspark Waterland is inventariserend onderzoek verricht naar de makrofauna van diverse watertypen. Dit onderzoek is van belang in verband met de eisen die aan het natuurwetenschappelijk beheer van een dergelijk gebied zullen moeten worden gesteld. Waterland is een brakwaterveengebied, een zeldzaam biotoop, zelfs op wereldschaal. Het brakke karakter is echter na afsluiting van de Zuiderzee zo sterk verminderd dat de chloridegehaltes nauwelijks boven de 500 mg/l uitkomen. Voor vele brakwaterorganismen is dit gehalte te laag. Uit fragmentarische inventarisaties omstreeks de tweede wereldoorlog is gebleken dat er toen nog talrijke typische brakwaterorganismen gevonden werden, b.v. Palaemonetes varians, Sphaeroma rugicauda, S. hookeri, Corophium lacustre, Leptocheirus pilosus. Uit het huidige onderzoek wordt echter duidelijk dat van deze fauna slechts de euryhaliene taxa zijn overgebleven: Neomysis integer (zeer algemeen), Gammarus duebeni (in kleine aantallen), en Corophium sp. (sporadisch). De overige taxa zijn alle kenmerkend voor de eutrofe Westnederlandse polder- en boezemwateren. Het brakke karakter blijkt nog uit het gemiddeld betrekkelijk lage aantal taxa per monsterpunt en de in sommige gebieden (Ilperveld, Varkensland) overheersende positie van de Crustacea (met name Neomysis integer en Gammarus tigrinus). Het grote aantal taxa (34% van het totaal) dat slechts op één of twee monsterpunten verzameld is, vormt een aanwijzing voor een op gang komend kolonisatieproces van zoeter water preferende taxa. Het veel grotere aantal soorten Mollusca in vergelijking met een onderzoek uit 1942, is eveneens verklaarbaar vanuit dit oogpunt. De saprobiegraad, berekend volgens de methode van Pantle & Buck, met gebruikmaking van de indikatorwaarden van Sladecek, ligt voor alle monsterpunten in het bovenste gedeelte van het β-mesosaprobe gebied. Deze waarden worden in de meeste Westnederlandse polder- en boezemwateren gevonden. Fysisch-chemisch gezien kan het water als polytroof worden gekarakteriseerd. Uit de computeranalyse is gebleken dat bij een binaire clustering de monsterpunten en de taxa in de eerste plaats worden geselekteerd op jaargetijde. Struktuurkenmerken spelen een ondergeschikte rol. De grotere en diepere wateren worden min of meer als groep onderscheiden.