Al in de tijd van Aristoteles streefden mensen naar een indeling van de levende natuur. Aanvankelijk waren deze classificaties volledig intuïtief en subjectief, maar met de komst van de evolutietheorie ontstond het besef dat een classificatie van het leven de evolutionaire historie zou moeten weerspiegelen. Fylogenetische systematiek is het vakgebied in de biologie dat streeft naar het ontdekken van evolutionaire verwantschappen tussen soorten en hogere taxa. Naast morfologische kenmerken kunnen ook moleculaire kenmerken gebruikt worden om evolutionaire historie te ontsluieren. George Nuttall was in het begin van de 20e eeuw de eerste die moleculaire data gebruikte om de verwantschappen tussen soorten te bepalen. Hij gebruikte de reactie tussen antilichamen en antigenen van verschillende organismen om tot uitspraken over verwantschappen van verschillende groepen dieren te komen. Zo kwam hij bijvoorbeeld tot de conclusie dat mensen meer verwant zijn met apen uit de Oude Wereld dan met Nieuwe Wereld apen. Nuttall was zijn tijd echter ver vooruit. Het duurde nog ongeveer 50 jaar totdat James Watson en Francis Crick met de ontdekking van de moleculaire structuur van DNA ervoor zorgden dat moleculaire data op een veel bredere schaal gebruikt konden worden. In 1955 publiceerde Fred Sanger de eerste vergelijking van aminozuursequenties. Hij gebruikte de verschillen tussen insuline-eiwitten van runderen, varkens en schapen om aan te tonen dat deze verschillen gebruikt kunnen worden om evolutionaire verwantschappen tussen deze taxa te bepalen.