Hierochloë odorata (L.) Beauv. op de Nederlandse Waddeneilanden. Het Veenreukgras, waarvan werd verondersteld dat het na 1950 niet meer op de Nederlandse Waddeneilanden aanwezig was, blijkt door recent onderzoek toch op een drietal eilanden voor te komen. De van origine boreale soort, die in ons land haar zuidgrens bereikt, en wel bekend is van Duitse en Deense Waddeneilanden, wordt in ons land hoofdzakelijk aangetroffen op venige, natte grond in het Hafdistrict en is daarbuiten bepaald zeldzaam te noemen. Vóór 1950 werd de soort eenmaal op Terschelling (IVON G5.63) waargenomen. In het voorjaar van 1985 werd zij gevonden op Texel, in de Polder Eijerland, 9.14 (R. Ruesink, Provinciale Waterstaat Noord-Holland, Overveen) en op Ameland, oostelijk van Ballum, 1.48 (opg. B. van Tooren, Utrecht) in respectievelijk een rietland en in een verdroogd, oud deel van de duinen. Eind mei 1986 werd het gras herontdekt op Terschelling, ter hoogte van Paal 8, 1.52 (P. Ketner, Wageningen) in een duinvallei achter de zeereep in het natuurreservaat Noordvaarder. Volgens R.W.J.M. van der Ham¹ is de teruggang van 200 uurhokken vóór naar 168 sinds 1950 ernstiger dan de uitkomst van die aftreksom doet vermoeden; de atlas is immers naast een precies ook een maskerend instrument, omdat een stip zowel één individu als duizenden individuen kan voorstellen. Bemesting en wateronttrekking zouden in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor die achteruitgang. Het is dan ook goed om tussentijds, na de vondsten vermeld in de Lijst van 1984 (Gorteria 13: 51), te weten: bij de Bolderbrug, 27.17 (J.J. Kleuver & E.J. Weeda) en Kornse Boezem, 44.26 (R. van der Meijden & W.J. Holverda) – de laatste vindplaats was reeds in 1975 bekend aan Cools & Cools² – te kunnen melden dat de soort nu ook – of opnieuw – bekend is uit de hokken 6.48, 6.57, 6.58, 7.46 (opg. E. Boekema, Berlijn) en 15.14 (opg. O. Zijlstra, Enschede), alle min of meer aansluitend op het Nederlandse areaal.