B. Jonsell & T. Karlsson (red.), Flora Nordica 2: Chenopodiaceae to Fumariaceae, Stockholm, 2001, 154 fig., DM 130, ISBN 91-7190-037-3. — Het tweede deel van Flora Nordica is van dezelfde hoge kwaliteit als het eerste (zie Gorteria 26: 236). Dat het werk ook voor Nederlandse floristen belangrijk is moge blijken uit het Spergularia-voorbeeld: Spergularia rubra is van beide zoute soorten te onderscheiden door de vliezige steunblaadjes (Fig. 1). Van vele soorten worden “nieuwe” diagnostische kenmerken gegeven, nieuw in elk geval voor niet-Noordische gebruikers. Zoals uit het voorbeeld blijkt zijn vele van die kenmerken door uitstekende lijntekeningen geïllustreerd, of door zeer fraaie SEM-foto’s, dat laatste met name als het om de detaillering van zaden gaat. Ook de nomenclatuur en typificatie van de soorten is kritisch onder de loep genomen. Zo zal Gewoon speenkruid Ranunculus ficaria subsp. ficaria moeten heten, terwijl “onze” huidige “subsp. ficaria” het epitheton“ fertilis” moet dragen. Nieuw voor een Flora is de uitvoerige behandeling van het Ranunculus auricomus-complex In de Flora Nordica zijn nu ook resultaten van moleculair taxonomisch onderzoek verwerkt, met name in een deel van de Caryophyllaceae; Cucubalis baccifer wordt bijvoorbeeld in Silene opgenomen als S. baccifera (L.) Roth, terwijl het genus Lychnis voor het grootste deel gehandhaafd blijft. Het soortsbegrip is in deel 2 “kleiner” dan in het eerste deel, in veel gevallen waarschijnlijk ook wel terecht zoals bij Sagina apetala waar subsp. erecta nu als aparte soort Sagina micropetala wordt onderscheiden. Het formele subspecies-niveau is echter uitgehold: het wordt niet alleen toegepast in gevallen waarin de intraspecifische variatie in de soort te groot is voor het onderscheiden van “echte” soorten, maar vaak ook in gevallen waarin veel materiaal ook niet tot op de ondersoort kan worden gedetermineerd. Daar staat tegenover dat veel kritische waarnemingen over de variabiliteit van de soorten gegeven worden. De Flora biedt veel stof voor nader onderzoek aan de flora van Nederland, bijvoorbeeld bij het onderscheiden van de Hoornbloem-soorten, waar uitgezocht moet worden of in ons land ook Cerastium subtetrandrum en/of C. glutinosum voorkomen naast C. semidecandrum en C. pumilum. Ook de behandeling van het geslacht Amaranthus verdient bijzondere aandacht. Ik zie al weer uit naar de volgende delen van deze uitmuntende Flora.