De Nederlandse rijksgrens is geen floristische scheidingslijn en daarom kan men zich afvragen hoever de plantengeographische districten van Nederland, onderscheiden door Van Soest (1929, 1952), zich over die grens uitstrekken. Vanuit dit gezichtspunt heb ik mij bezig gehouden met de begrenzing van het Drentse District (D. D. ). Calluna-Erica-heiden (op zand- en veengronden) noemt Van Soest (1952) voor het D.D., evenals voor de Gelderse en Kempense Districten, het meest kenmerkend. In het D.D. spelen, naast atlantische, de noordelijke soorten een belangrijke rol, die in het Gelderse D. minder wordt en in het Kempense D. nagenoeg onbetekenend is. Ook over onze rijksgrens in Nieder-Sachsen zijn deze heiden met dezelfde soorten als in ons D.D. kenmerkend, hoewel zij daar evenals bij ons in een snel tempo verdwijnen. Vele van onze heide- en veenplanten worden daar ook reeds zeldzaam of zijn uitgestorven, zoals Lycopodium selago L., Lobelia dortmanna L., Parnassia palustris L., Scorzonera humilis L., Saxifraga hirculus L.; Carex aquatilis Wahlenb. is in 1955 ook in Oost-Friesland gevonden (A. Neunann, in brief meegedeeld). Cirsium dissectum (L.) Mill. zou 200 jaar geleden begonnen zijn uit het D.D. naar O.-Friesland op te dringen en heeft nu de Jade bereikt.