In 1929 werd in het kader van het Zuiderzee-onderzoek door Mevr. D.Koopmans-Forstmann en A.N. Koopmans een onderzoek ingesteld naar het voorkomen van Caltha palustris L. in Friesland (Mededeling no. 9 van de Zuiderzee-commissie; N.K.A. 1930). Uit dat onderzoek bleek dat Caltha in de Westelijke helft van Friesland nagenoeg geheel ontbrak. De grenslijn bleek van Leeuwarden naar Sneek de grens tussen klei en veen te volgen. Uit het noordwestelijke kleigebied werd geen enkel bericht van hot voorkomen van Caltha ontvangen. In het kleigebied ten Zuiden van Sneek (het merengebied) werden enkele voorposten ontdekt n.l. Gaastmeer, Oudega (W.) on verder enkele plaatsen in de omgeving van Woudsend, De vindplaats, die het dichtst de Zuiderzee naderde, was een weiland in de buurt van Takozijl.