oevers in “Limburg” van Dr. S.J. van Ooststroom en Th.J. Reichgelt. Ook zuidelijker dan het daarin genoemde gebied kan men uiteraard deze planten verwachten. In de Maas tussen Eysden en Lanaye ligt aan de Belgische zijde een langgerekte, meest schaars begroeide grintplaat, waarop we in augustus 1957 konden noteren: veel Plantago indica L., Physalis angulata L., Rumex scutatus L., Polygonum patulum Bieb., Sisyrabrium pyrenaicum (L.) Villo., Aegilops cylindrica Host , een paar pollen Veronica filiformis Sm., Solanum lycopersicum L. en diverse verwilderde sierplanten, waarvan een opsomming achterwege blijft. De tijd ontbrak ons om de hele langgerekte plaat nauwkeurig te inspecteren en we hebben ons beperkt tot het minst begroeide noordelijkedeel, dat „op een steenworp afstand” van Eysden ligt. De Nederlandse oostoever bij Eysden, tot een paar km ten N. en ten Z. ervan ,is grondiger bekeken. De sterk afgeslagen oever rijst hier loodrecht op tot meer dan manshoogte, met een meestal smal zand-, kleiof grintstrandje, dat zeer aan wind en golfslag is blootgesteld. Hierdoor was de oogst minder rijk dan aan de overzijde. Toch verdienen enkele planten, als neophyten, bijzondere vermelding. Op de loodrechte wand groeit hier en daar Linaria cymbalaria (L.) Mill.; op de bovenrand ervan plaatselijk: heel wat Sisymbrium pyrenaicum (L.) Vill. (speciaal ten Noorden van Eysden); de soort is hier zeker ingehurgerd te noemen en zal zich in de toekomst wel verder uitbreiden. Op het strandgedeelte vallen de twee volgende soorten op, zowel op de Nederlandse als op de Belgische oevers: Helianthus tuberosus L., die elders in ons land als oninteressante verwilderde plant voorkomt langs randen van tuinen, op stortterreinen en op wildvoerakkers, groeit op tal van plekken of hij er thuis hoort, hier in grotere, daar in kleinere kolonies; Een aesthetische aanwinst is deze soort bepaald niet; als ze al tot bloeien komt zal het blad in de bloeitijd al wel zwart verwaaid of bevroren zijn.