Dat in Nederland vooral in de laatste halve eeuw vele plantensoorten zeldzaam of zeldzamer geworden of zelfs geheel verdwenen zijn, is een feit, dat iedere florist met enige ervaring heeft kunnen constateren. Voor deze vaak ontstellende afname zijn vele oorzaken aan te wijzen, en bij de meeste van de verminderende of verdwijnende soorten is de oorzaak ook vrij eenvoudig vast te stellen. Er komen echter enkele gevallen voor, waarbij de oorzaak niet zo voor de hand liggend is, en wij willen hier een geval bespreken, waarbij we er niet in slaagden een bevredigende verklaring te vinden. Centaurea calcitrapa is wel nooit een veel voorkomende soort in ons land geweest, maar was omstreeks 1900 toch. bekend van een 20-tal plaatsen op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, ookvan Ameland en van Holwerd en Jorwerd, van een 5-tal plaatsen aan de bovenloop van Rijn en Waal (volgens van Soest en Sloff in N.K.A. 49, 1939, p. 296 ook aan de IJsel) en van een 5-tal plaatsen in Zuid-Limburg. Volgens De Wever in Jaarboek Nat. Hist. Gen. v. Limburg 1920-’23, p. 30 zijn de Zuid-Limburgse vindplaatsen van adventieve oorsprong, en werden de planten o.a. met lucerne maar de vindplaatsen aan Waal, Rijn (en IJsel?) en zeker die in het Zeeuws-Zuidhollandse Deltagebied en op Ameland maken de indruk oorspronkelijk te zijn. De soort groeit in dit gebied aan zee- en rivierdijken, ook wel in en vlak achter de duinen. Na 1900 treedt een opvallende vermindering op, en we vinden haar nog slechts vermeld van Hellevoetsluis, 1909, Ouddorp, 1921, Cadzand, 1921, Den Briel, 1915 en 1922, en tenslotte Roekanje, 1934.