In het verslag van de Unio 1937 in N.K.A. deel 48, blz. 20 vermeldt Kloos de vondst van Petroselinum segetum in de omgeving van Cadzand door enige leden van de Nederlandse Botanische Vereniging. Op blz. 196 geeft hij onder “Aanwinsten, enz.” meer bijzonderheden over de plant. Hij zegt dan dat daar een groot aantal exemplaren groeiden en dat het materiaal, dat hij gezien had, volgens de vinders wass “alles wat er stond.” Daarmee was dus de nieuwe indigeen meteen indigeen af. Ik heb de laatste jaren zeer intensief, doch steeds vruchteloos, naar de plant gezocht. De heer Van de Vyvere uit Brugge was zo gelukkig om in het voorjaar van 1956 een groeiplaats te vinden aan de dijk van de geïnundeerde Zwarte Polder onder Nieuwvliet. In 1957 vond ik de plant op zijn aanwijzing aan de landzijde van genoemde dijk. Er groeiden omstreeks een 14tal exemplaren en de ontdekking tussen het lange gras was naar mijn mening meer geluk dan anderszins. Dat blijkt ook uit het feit, dat Van de Vyvere, nadat hij via het Rijksherbarium van mijn vondst had gehoord, er andermaal heengetogen was, doch niets meer had kunnen vinden. Even had hij mij ervan verdacht “alles te hebben uitgeroeid.” Dit was echter niet zo, maar er was wat anders aan de hand. Bij het verzamelen van bescheiden materiaal voor het Rijksherbarium en mijzelf was mij n.l. gebleken, dat de planten praktisch niet normaal bloeiden, doch dat zowat alle bloemen gallen vertoonden. Doordat de rozet- en stengelbladen verdord waren, was de plant later eigenlijk onherkenbaar geworden.