Gaan we thans over tot de akkeronkruiden en ruderale planten, voorkomende op plaatsen, waar het plantendek veelvuldig wordt gestoord en waar adventieven moer gelegenheid krijgen zich te vestigen. Hierbij zijn er een aantal meer algemene, die hij ons in het D.D. niet of niet geregeld aanwezig zijn, b.v. Cardaminopsis arenosa (L.) Hayek, Berteroa incana (L.) DC. (in de laatste 60 jaar vooral langs de spoorwegen, in 1956 zag ik de soort veel bij Leer en Weener), Lepidium draba L. (sedert 1872 algemeen), Sazifraga granulata L. (wordt algemener; vroeger bij Groningen en Haren, maar in de laatste tijd niet meer gevonden), Rudbeckia laciniata L., Artemisia campestris L. (breidt zich sedert 1900 uit), Stachys arvensis L. (plaatselijk algemeen), Lilium bulbiferum L. (in korenakkers nog niet verdwenen), Helictotrichon pubescens (Huds.) Pilger (op vele plaatsen). Ledum groenlandicum Oed., uit Amerika, heeft tot 1930 een 4 ha grote groeiplaats in het Boertanger veen gehad. Cotula coronopifolia L. (op vele plaatsen in de oevervegetatie, waarschijnlijk uit Zd. Afrika), Mimulus guttatus DC. (op vele plaatsen, Weener, Bunde). Daarentegen zijn er ook, die bij ons in het D.D. wel voorkomen en niet of weinig in 0. Friesland, b.v. Spilobium hirsutum L., Bidens frondosus L. en B. connatus Mühlenb. (worden althans niet vermeld), Convolvulus arvensis L. (op zeer weinig plaatsen), Datura stramonium L., Veronica persica Poir. (nog zeer verspreid), V. peregrina L. (alleen sedert 1935 bij Weener), Een bespreking van meer vluchtige adventieven is niet wel doenlijk in kort bestek. De vraag dient gesteld te worden, in hoeverre de belangrijke rivieren Eems, Hunte en Weser invoerwegen zijn, waarlangs bijzondere planton zich hebben gevestigd. Dit is in elk geval in veel mindere mate het geval dan bij de Rijn en de Elbe, vermoedelijk omdat do drie genoemde rivieren niet zover uit het achterland komen, niet zoveel materiaal afzetten en niet zoveel oppervlakte periodiek van plantengroei ontbloten. Het oerstroomdal van de Eems heeft een moerasveonachtig karakter, maar een plant als Dianthus deltoides L. moet daarin toch wel als een fluviatiel beschouwd worden. Door de scheepvaart uit het Roergebied en door de noord-zuidspoorweg schijnt in de laatste Jaren de aanvoer van adventieven toegenomen te vooral bij Leer en ook bij Emden zijn in do laatste tijd talrijke adventieven aangetroffen. Eemsadventieven, die min of meer blijvende groeiplaatsen hebben, zijns Chenopodium-soorten, Amaranthus-soorten, Ranunculus bulbosus L., Euphorbia seguieriana Neek., Aster salignus Willd., Inula britannica L. (tot ver in het Hafdistrict, ook bij Roodeschool in N. Groningen gevonden), Pulicaria dysenterica (L.) Bernh., P. vulgaris Gaertn., Picris hieracioides L., Cirsium oleraceum (L.) Scop., Scabiosa columbaria L., Galeopsis ladanum L. ssp. angustifolia (Enrh.) Gaud., Salvia verticillata L., Lathyrus tuberosus L., Veronica spicata L. Enige bijzondere Weser-adventieven zijns Rumex aquaticus L. (ook Hunte), Euphorbia palustris L., Senecio vernalis W. et K., Angelica archangelica L., Scutellaria hastifolia L., Mentha pulegium L., Koeleria pyramidata (Lamk.) Domin. Aan de monding van de Weser is Fritillaria meleagris L. verspreid, een plant, die ook bij de stad Groningen en in N. Groningen bij Den Andel (in het Hafdistrict) optreedt. Bij Bremen worden talrijke adventieven gevonden (zie VON WEIHE 1951).