In verband met de vrij grote veelvormigheid werden van het riet verscheidene paramorfen beschreven. Bij sommige zijn de kenmerken niet erfelijk bepaald, maar een gevolg van de inwerking van het uitwendige milieu, terwijl andere op erfelijke eigenschappen berusten. Over het algemeen is echter de aard van deze veelvormigheid nog onvoldoende bekend. De aandacht wordt hier evenwel op dit probleem gevestigd, omdat schrijver een begin heeft gemaakt met een onderzoek naar de polymorfie van Phragmites in Nederland. Het opstellen van een systematische onderverdeling van het riet is echter niet in de eerste plaats het doel van dit onderzoek. Het accent ligt meer op de beantwoording van de vraag of binnen de soort morfologisch kenbare groepen voorkomen, welke aan bepaalde milieus zijn gebonden. Als voorlopig uitgangspunt voor dit onderzoek is de indeling gebruikt, zoals Dr. p. Jansen die op blz. 144 van deel 1, afl. 2 van de Flora Neerlandica heeft gepubliceerd. Het staat wel vast dat Phragmites zeer plastisch is en een hrede oecologische amplitudo bezit. Het riet kan namelijk grote veranderingen in het milieu verdragen – bv. uitdroging en verzilting van de bodem – hetgeen doorgaans gepaard gaat met wijzigingen in de afmetingen der vegetatieve organen. Daarnaast kan de soort zich in sterk uiteenlopende milieus vestigen en uitbreiden, waardoor eveneens een niet-erfelijke veelvormigheid kan optreden. Zo danken de f. stolonifera (G.F.W. Mey.) J. & W., de f, uniflora J. & W. en de var. salina J. & W. geheel of bijna geheel hun ontstaan aan bepaalde milieu-omstandigheden.