In Correspondentieblad no.13 werd door Krusoman en Westhoff de verrassende vondst gemeld van Poa chaixii Vill., Luzula luzuloides (Lamk.) Dandy & Wilmott en L. sylvatica (Huds.) Gaud. op het landgoed Groot Haesebroek te Wassenaar. In Correspondentieblad no.14 vermeldt Londo het voorkomen van Luzula luzuloides, samen met Festuca heterophylla Lamk. en enige merkwaardige Hieracium-soorten van de omgeving van de Midden Duin- en Daalseweg te Bloemendaal, en van Poa chaixii samen met Festuca heterophylla en weer enige Hieracium-soorten van het landgoed Elswout te Overveen. Het viel mij op, dat in Duitse, Engelse en Skandinavische flora’s van bijna alle genoemde soorten gezegd wordt, dat zij in N.W.-Duitsland, in Skandinavië en in Groot-Brittannië niet inheems zijn, maar vooral in parken en hij buitenplaatsen met graszaad ingevoerd. Dit graszaad werd vooral in het midden van de vorige eeuw in Z.-Duitsland verzameld. Door vrouwen en kinderen werden aan wegen bosranden de zaden van grasachtige planten bijeengebracht. Het is te begrijpen, dat hierbij niet alleen grassen, maar ook Luzula’s verzameld werden en dat bovendien allerlei andere zaden in dit mengsel terechtkwamen. Dit zaadmengsel werd in grote hoeveelheden als „Waldgras” of „Schattengras” naar het buitenland uitgevoerd, waar het gebruikt werd om de ondergroei in bossen en parken te „verbeteren”. Hoewel mij geen gegevens over import van deze zaden in Nederland bekend zijn, is de overeenkomst van de bovengenoemde reeks soorten met de in het buitenland als geïmporteerd met dit zaadmengsel opgegeven planten zo opvallend, dat ik er niet aan twijfel, dat ook in ons land van dit zaadmengsel op vrij grote schaal is gebruik gemaakt. Ik ontleen deze gegevens aan Hylander, die in Symbolae Botanicae Upsaliensis 7, 1943, onder de titel „Die Grassameneinkömmlinge schwedischer Parke” een zeer uitgebreide studie publiceerde van de vele soorten, die in Skandinavië met vooral uit Duitsland en Frankrijk afkomstige graszaadmengsels ingevoerd en ten dele ingeburgerd zijn. Dit alles werd voor mij aanleiding om de in Nederland bekende vindplaatsen van bovengenoemde soorten nauwkeurig na te gaan, wat tot het volgende resultaat leidde.