Op de noordoever van de Lek in de gemeente Tuil en ’t Waal, ter hoogte van de aanlegplaats van de Culemborgse gierpont, waar de oplopende Veerweg hij de uitspanning „Landlust” haar hoogste punt bereikt, werden op 15.7.1960 een twintigtal exemplaren van Chenopodium bonus-henricus aangetroffen. Leze voor ons land buiten Zuid-Limburg zeldzame soort (Heukels-Van Ooststroom, 1956) stond hier over een lengte van 50 meter verspreid in de bermvegetatie, en wel het meest aan de oostzijde van de weg. Le floristische samenstelling van de bermvegetatie was als volgt: Lolium perenne, Bromus mollis, Poa annua, Agrostis tennis, Polygonum aviculare, Matricaria raatricarioides, Achillea millefolium en Capsella bursa-pastonis. De twee eerstgenoemde soorten zijn in vegetatiekundig opzicht vertegenwoordigers van het kruipertjes-onderverhond (Hordeion-murini), een zwak stikstofminnend gezelschap op vastgetreden grond, langs wegranden en op overhoeken in de nabijheid van menselijke nederzettingen (Westhoff c.s., 1946). Chenopodium bonus-henricus zelf wordt vermeld van een plantengemeenschap van dit onderverbond, die sterk stikstofminnend is en optreedt op of in de nabijheid van mesthopen bij boerderijen. Volgens genoemde auteur komt deze gemeenschap door het gehele land verspreid voor, doch zij is het rijkst ontwikkeld op de zwaardere gronden, vooral in het Fluviatiele district en in Zuid-Limburg. Op de onderhavige standplaats in het Fluviatiele district konden evenwel geen andere vertegenwoordigers van de plantengemeenschap worden opgemerkt. Volgens de Prodromus Florae Batavae (I, 3, 1904, p.1452) werd in 1834 door Dr. J. Wttewaal, de Brave hendrik in de aangrenzende gemeente Houten en Schalkwijk gevonden.