Op een excursie in begin mei 1957 naar de Baanakkers, een natuurmonumentje bij Jisp in de Zaanstreek, dat o.a. bekendheid geniet als groeiplaats van Empetrum nigrum en Corydalis claviculata, vond ik in het berkenbosje aldaar een bloeiend exemplaar van Sambucus racemosa. De vraag, hoe deze struik in zo’n bosje op drassige veengrond terecht was gekomen, werd opgelost door de aanwezige vogeluitwerpselen en de rijke opslag van Sambucus nigra. Het bleek, dat het berkenbosje een geliefkoosde slaapplaats voor spreeuwen is in dit bosarme plassengebied en het is wel zeker, dat deze vogels de natuurlijke verspreiders zijn van de beide Sambucus-soorten, zoals ook M.T. Jansen al heeft geconstateerd in zuidoostelijk Utrecht. Er rest nog de vraag waar de spreeuwen de bessen van S. racemosa genuttigd hebben alvorens de zaden op de Baanakkers te deponeren. Omdat de struik nog wel eens aangeplant wordt in parken of tuinen is de verspreiding van hieruit wel het meest waarschijnlijk.